Blaas katheteriseren bij postoperatieve retentie.
Upload 1 januari 2017.
Auteurs
Autorisators
Nog geen autorisators.
Bij pas geopereerde patiënten wordt gemonitord of ze weer gaan plassen. Er wordt een bladderscan verricht wanneer de patiënt niet spontaan gaat plassen. De afspraak is dat bij 500 ml urineretentie gekatheteriseerd wordt. De vraag doet zich voor of er niet wat langer afgewacht kan worden.
Niet ingevuld.
Search: PubMed, Cochrane en CINAHL. We zochten naar systematic reviews (SRs), reviews, gerandomiseerde studies (RCTs) and clinical trials. Zoektermen: postoperative urinary catheterization, threshold. Resultaat: 2 clinical trials [1,2].
In de studie van Bjerregaard et al.1 vond de analyse plaats bij 354 (groep 500 ml) en 367 (groep 800 ml) patiënten. In de 500 ml groep werden 114 (32.2%) patiënten gekatheteriseerd en in de 800 ml groep 49 (13.4%). Het risicoverschil (RV) is 18.9%, 95% betrouwbaarheidsinterval (BI) 12.9% tot 24.8% en het relatief risico (RR) 0.42, 95% BI 0.31 tot 0.56. Er was geen verschil in de secundaire eindpunten. Ook indien alle patiënten geanalyseerd werden (intention to treat), bleef er een significant verschil bestaan
in het voordeel van de 800 ml groep. In de 800 ml groep waren 6 patiënten die o.b.v. klachten eerder dan afgesproken gekatheteriseerd werden.
In de studie van Brouwer et al.² vond de analyse plaats bij 909 (groep 500 ml) en 931 (EMB) patiënten. In de 500 ml groep werden 107 (11.8%) patiënten gekatheteriseerd en in de EMB 80 (8.6%). Het RV is 3.2%, 95% BI 0.4% tot 5.9% en het RR 0.73, 95% BI 0.55 tot 0.96. Er was geen verschil t.a.v. secundaire eindpunten. Bij de 500 ml groep bereikte 43% (N=376) het afkappunt, waarvan uiteindelijk 27% (N=103) gekatheteriseerd werd. Voor de EMB groep was dit respectievelijk 32% (N=288) en 23% (N=65). Bij spinale
anesthesie was het aantal katheterisaties hoger dan bij algehele narcose, echter dit verschil was niet significant. Het gemiddelde blaasvolume was circa 600 ml voor alle patiënten. Meer dan 66% had een hoger blaasvolume dan 500 ml. In de 500 ml groep waren 39 katheterisaties onnodig geweest en 25 “te laat”, indien deze patiënten gekatheteriseerd zouden worden o.b.v. EMB volume. Echter in de EMB groep werden 36 katheterisaties uitgevoerd vanwege een lagere EMB volume dan 500 ml.
Bjerregaard et al. [1] concludeert dat het veilig is om bij een afkappunt van 800 ml te katheteriseren bij patiënten die een totale heup of knie ondergaan. Hierbij zouden significant minder katheterisaties nodig zijn zonder dat er sprake is van een toename van urologische complicaties. Brouwer et al.² stelt dat patiënten die onder algehele of spinale anesthesie gaan beter gekatheteriseerd kunnen worden o.b.v. een preoperatief bepaalde EMB volume i.p.v. de huidige grens van 500 ml te hanteren.
Follow-up was in beide studies 30 dagen en leverde geen verschillen in urologische complicaties op tussen de interventie en de controlegroepen.
• Bij niet-urologische volwassen postoperatieve patiënten is het mogelijk om pas bij 600 - 800ml urineretentie te katheteriseren, tenzij er klinische klachten zijn van retentie.
• Niveau van bewijs: B
De resultaten zijn generaliseerbaar naar chirurgische/orthopedische patiënten, echter niet zonder meer naar urologische patiënten. Preoperatief blaasvolume bepalen bij elke patiënt is op dit moment lastig te organiseren. Wel is het mogelijk om bij patiënten zonder urineretentie klachten i.p.v. bij 500 ml pas bij 600 - 800 ml te katheteriseren. Indien er wel urineretentie klachten zijn, dan moet er uiteraard eerder gekatheteriseerd worden. De uitkomst van deze CAT wordt besproken in de protocollencommissie.