Blaastraining voor het verwijderen van een katheter na niertransplantatie.
Upload 1 mei 2018.
Auteurs
Autorisators
Nog geen autorisators.
Op de afdeling Vaatchirurgie & Nefrologie van het Amsterdam UMC, locatie VUmc, krijgen patiënten na niertransplantatie een blaastraining alvorens de urinekatheter wordt verwijderd. Deze blaastraining wordt gegeven bij patiënten die voorafgaand aan de transplantatie afhankelijk waren van dialyse en nauwelijks urineproductie hadden (≤200 ml/24 uur). Nadeel van de blaastraining is dat de katheter langer in situ blijft, met beperkingen in mobilisatie en een verhoogde kans op infectie als gevolg. Aan de andere kant is de gedachten dat blaastraining zin heeft: de blaas kan wennen aan de prikkel om te moeten plassen. Tevens bestaat de overtuiging dat door het afklemmen van de katheter de blaas wordt opgerekt. Verpleegkundigen hebben begrepen dat in andere ziekenhuizen voorafgaand aan het verwijderen van de katheter geen blaastraining wordt gegeven. Vanwege deze verschillende werkwijzen vragen verpleegkundigen zich af of blaastraining wel nodig is.
Niet ingevuld.
Search: PubMed, Cochrane en CINAHL. Er is gezocht tot november 2017. Zoektermen: urinary bladder, kidney transplantation, clamping, training, rehabilitation. Resultaten: 1 cohortonderzoek(1), 1 gerandomiseerde studie (RCT)² en 2 systematic reviews (SR)(3),(4)
Chun et al.(1)
hebben hun studie uitgevoerd bij 345 patiënten met een eindstadium nierfalen die een
niertransplantatie ondergaan. Patiënten met een (voor de operatie) blaascapaciteit van <100 ml (23
patiënten) zijn vergeleken met patiënten met een blaascapaciteit van ≥100 ml (322 patiënten). De
onderzoekers vonden geen significante verschillen tussen de groepen in het aantal chirurgische
complicaties, urineweginfecties, serum creatinine of ‘graft survival’ (p=NS, niet significant). Er is
geen vergelijking gemaakt tussen wel of geen blaastraining.
Gong et al.² bestudeerden het effect van afklemmen van de katheter op herstel van de blaas bij
patiënten met cervicale kanker na hysterectomie. De studie is uitgevoerd bij 210 patiënten. Zeventig patiënten kregen blaastraining (48 uur lang) en bij 128 patiënten (controlegroep) werd de katheter verwijderd zonder blaastraining. Tien patiënten in de blaastraining-groep (14%) en 19 patiënten
uit de controlegroep (15%) moesten intermitterend gekatheteriseerd worden na verwijdering van
de katheter. Het aantal urineweginfecties was 23% (blaastraining) versus 20% (controle).
Beide verschillen waren niet significant (p=0.92 en p=0.68). Wel was de urineretentie na 24 uur
groter in de blaastraining-groep vergeleken met de controlegroep, waarbij 23% versus 12% van de
patiënten >200 ml residu had (p=0.04).
In de SR van Wang et al.³
is nagegaan of blaastraining voor het verwijderen van een urinekatheter
nodig is. Tien studies (RCTs of quasi experimentele studies), uitgevoerd tussen 1981 en 2015, zijn
in de review geanalyseerd. In totaal zaten 927 volwassen, veelal chirurgische of oncologische
patiënten, in de geïncludeerde studies. Er zaten geen studies bij gericht op patiënten na niertransplantatie of specifiek op patiënten met een geringe urineproductie. In de meta-analyses werden
geen significante verschillen gevonden tussen patiënten die blaastraining kregen in vergelijking tot
patiënten die geen blaastraining kregen in het risico op her-katheterisatie (Odds Ratio (OR) 0.66,
95% betrouwbaarheidsinterval (BI) 0.41 tot 1.07, p=0.09), het risico op urineretentie (OR 1.39, 95%
BI 0.68 tot 2.84, p=0.36) en aantal urineweginfecties (OR 0.75, 95% BI 0.44 tot 1.26, p=0.27).
In de SR van Griffiths et al.(4) is nagegaan wat de beste strategieën zijn voor het verwijderen van
urinekatheters die gedurende korte tijd (maximaal 14 dagen) geplaatst waren. In totaal zijn 26
RCTs geïncludeerd. Slechts 3 studies met in totaal 234 patiënten bestudeerden het verschil tussen
blaastraining en het direct verwijderen van een urinekatheter. De studies hadden verschillende
richtlijnen m.b.t. de blaastraining, waardoor meta-analyse niet mogelijk was. Ook waren er te
weinig resultaten om te beoordelen of de blaastraining van invloed was op urineweginfecties,
urineretentie en her-katheterisaties.
Er zijn geen aanwijzingen dat blaastraining bij patiënten met een geringe urineproductie voor
niertransplantatie (<200 ml/24 uur) leidt tot minder her-katheterisaties of urineweginfecties. In één
studie is wel een significant verschil gevonden in urineretentie. De SRs en de RCT zijn niet specifiek
gericht op deze populatie, maar wel op blaastraining. Ook deze studies geven onvoldoende bewijs
dat blaastraining zinvol is. De auteurs suggereren zelfs dat blaastraining beter afgeraden kan worden,
vanwege een verhoogd risico op complicaties en een hogere werkdruk voor verpleegkundigen.
• Aanbeveling is om geen blaastraining toe te passen en de urinekatheter zo spoedig mogelijk na de operatie te verwijderen.
• Niveau van bewijs: B
Het huidige beleid in het Amsterdam UMC, locatie VUmc is om blaastraining toe te passen bij niertransplantatie patiënten. De voordelen van blaastraining zijn echter onvoldoende aangetoond. Het advies is daarom om het beleid te wijzigen en geen blaastraining meer toe te passen.