Het inschatten van risico op suïcide bij psychiatrische patiënten op een gesloten afdeling.
Upload 1 april 2019.
Auteurs
Autorisators
Niet ingevuld.
De richtlijn(1) raadt expliciet af om meetinstrumenten, als enige vorm van informatieverzameling voor de diagnostiek van suïcidaal gedrag, ter vervanging van het klinische oordeel, te gebruiken. Onderliggend bewijsmateriaal voor deze aanbeveling is van niveau C (niet-vergelijkend onderzoek) uit 2002 en D (mening van deskundigen).
Large et al.² vonden een gepoolde sensitiviteit van 53.1% (95% Betrouwbaarheidsinterval (BI) 38.2 tot 67.5, I²=95,9%) en specificiteit van 84.2% (95% BI 71.6 tot 91.9, I²=99,9%). In andere woorden: bij patiënten die volgens een model als ‘hoog risico op suïcide’ werden ingeschat had 53% dat ook werkelijk en waar het model ‘geen hoog risico op suïcide’ aangaf had 84% dit ook echt niet. De positief voorspellende waarde was echter slechts 0.43% (95% BI 0.014 tot 1.3, I² 95.9%), wat aangeeft dat de modellen zeer slecht waren in het voorspellen van suïcide. Bij de meta-analyse werd een odds ratio van 7.1 (95% BI 4.2 tot 12.2) gevonden voor de kansverdeling op suïcide in hoog risicogroepen versus laag risicogroepen. De heterogeniteit tussen de ORs van de primaire studies was echter hoog. De auteurs concluderen dat, ondanks deze associatie tussen de ‘hoog risico’ classificatie en suïcide, vanwege de hoge heterogeniteit er geen model is dat betekenisvol onderscheid kan maken tussen patiënten met of zonder ‘hoog risico op suïcide’.
Volgens Runeson et al.³ hebben de Manchester Self-Harm Rule (MSHR), en aanpassingen hiervan, een sensitiviteit van 97% (95% BI 97 tot 97) en specificiteit van 20% (95% BI 20 tot 21) voor de uitkomst ‘suïcidepoging’. Dit betekent dat de schaal wel goed is in het signaleren van suïciderisico, maar niet in het uitsluiten ervan. Omgekeerd heeft de SAD PERSONS Scale een sensitiviteit van 15% (95% BI 8 tot 24) en specificiteit van 97% (95% BI 96 tot 98). De auteurs concluderen dat er te weinig studies zijn die de accuratesse goed hebben onderzocht en dat geen van de meetinstrumenten voldoende nauwkeurig is voor klinisch gebruik.
Recente literatuur bevestigt zowel de aanbeveling uit de richtlijn van 2012 als het idee van de verpleegkundigen en psychiaters van het Amsterdam UMC: er is geen meetinstrument dat beter het risico op suïcide kan inschatten dan een ervaren zorgprofessional.
• Er zijn geen aanwijzingen dat het gebruik van een meetinstrument een verbetering geeft van de inschatting op het risico op suïcide bij patiënten met een psychiatrische aandoening in vergelijking met de inschatting door ervaren zorgprofessionals.
• Niveau van bewijs: A
Voor de praktijk is het belangrijk dat we geen patiënten missen, ofwel ‘geen risico’ moet ook echt ‘geen risico’ betekenen. Dit vraagt om een hoge sensitiviteit, waarbij een iets lagere specificiteit geaccepteerd kan worden. Geen van de instrumenten heeft hier echter een acceptabele balans tussen gevonden. Dit onderschrijft de noodzaak voor een goede klinische blik en expertise op dit gebied. Met de huidige arbeidsmarktproblematiek voor zowel verpleegkundigen als psychiaters is dit een majeure uitdaging. De afdeling Psychiatrie zal daarom verder (literatuur)onderzoek doen naar potentiële risicofactoren op basis van demografie, ziektebeeld en gedrag. In een verbetertraject wordt vervolgens geanalyseerd of (en hoe) huidig en toekomstig personeel het beste getraind en ondersteund kan worden in het signaleren van suïciderisico en de keuze voor beschermende doch patiëntvriendelijke interventies om suïcide te voorkomen.